Afgelopen voorjaar stond in de wei van de buren ineens het schattigste veulentje dat ik ooit had gezien. Formaat labrador, wit met bruine vlekken en het allerliefste staartje van lichtbruin pluis, zo groot als mijn hand. Ik was op slag verliefd. En mijn gedachten gingen naar het weiland bij ons huis, dat we tot op dat moment vooral als hondenspeelveldje gebruikten. Daar zou dat veulentje toch werkelijk een geweldig mooi leven kunnen hebben?
Voor dat bewuste weiland zijn overigens al veel bestemmingen de revue gepasseerd. Vrienden met een tiny house lieten meermaals doorschemeren dat het de perfecte plek zou zijn voor hun dagelijkse onderkomen. Anderen stelden een kleine camping voor, een festivalterrein, een evenementenlocatie voor landelijke feesten en partijen, zonnepanelen of stalling van campers en caravans. Wonderlijk hoe wij Nederlanders alles een functie proberen te geven en daar het liefst dan financieel iets beter van worden. In het verleden heeft ons dat veel gebracht. Maar mijn man en ik knikten op al die suggesties slechts beleefd en vertelden dan maar weer dat we hier toch vooral voor de rust, de ruimte en het prachtige groene uitzicht zijn komen wonen.
Voor ons weiland zijn al veel bestemmingen de revue gepasseerd
Maar zo’n veulen: dat zou het uitzicht natuurlijk geenszins verpesten. Integendeel! En het hebben van meer dieren lonkt wel vaker. Schaapjes, geiten, een paar shetlandpony’s of toch een hond erbij? Hoe leuk we het ook zouden vinden, het is er tot op heden niet van gekomen. Het oude kippenhok hebben we afgebroken en de hoeveelheid gaas aan alle kanten bevestigde onze vermoedens dat kippen hier in het buitengebied regelmatig worden aangevallen door roofvogels, een marter of een vos. Geen fijne vondsten als je ’s ochtends wakker wordt.
Ook het weiland staat tot op heden leeg. Meer dieren is meer zorgen – en met allebei fulltime werk, een grote siertuin, veel gras om te maaien, bomen en struiken om te snoeien en toch ook wel de wens om regelmatig op vakantie of eventjes weg te gaan, vinden we het nog niet verantwoord. Al moet ik zeggen dat ik sinds de aanleg van de zwemvijver afgelopen zomer nu toch steeds vaker een weekendje weg annuleer en dit jaar zelfs een week vakantie op een droomlocatie aan een vriendin heb doorgeschoven, omdat ik me afvroeg waar je nou mooier en fijner zit dan hier. Het állerliefste gewoon thuis zijn: wie had ooit gedacht dat de voorheen altijd uithuizige en FOMO-gevoelige ik dat nog zou bereiken?
Het állerliefste gewoon thuis zijn: wie had ooit gedacht dat ik dat gevoel zou bereiken?
We laten het dus vooralsnog bij die ene hond. Die moet zijn tuin delen met voorbij rennende en van de zonnehoedjes snoepende hazen, een fazant, twee patrijzen en ontelbaar veel andere vogels. Hij vindt het best. Als een koning is hij hier ruim twee jaar geleden aangekomen. Hij wandelde de tuin in en zag dat het goed was. Hij deed een plas tegen de heg, snuffelde even in de boomgaard en ging toen op het terras voor de woonkamer liggen. Knappe hond die hem daar nog weg krijgt.
Als we vroeger met onze koffers op zolder begonnen te rollen, stond hij al in de hal. Mocht hij mee op reis of zou hij naar zijn logeeradres worden gebracht? Tegenwoordig sloft hij naar buiten en ploft op zijn favoriete plek onder de oude wilg. “We gaan toch niet weg, hè?”, lees ik in zijn bruine ogen. En steeds vaker kan ik hem geruststellen. “Nee hoor, wij gaan helemaal nergens heen!” Wie weet wordt het hier binnenkort dan toch een beestenboel.
Deze column is eerder verschenen in Landidee (september 2022, nummer 8), een uitgave van Vipmedia.