Afgelopen winter bracht ik een paar dagen door in Londen. De Engelse hoofdstad en dan ook nog in kerstsferen: ik kom er verschrikkelijk graag. De stad heeft mijn hart gestolen in mijn studietijd, toen ik de kans kreeg er vier maanden te studeren. Zo vaak ik kan keer ik even terug. Best bijzonder dat zo’n drukke stad (met ongeveer net zoveel inwoners als in heel Nederland op de oppervlakte van de provincie Utrecht) mij blijft bekoren, ook nu ik al langere tijd op het rustige platteland woon.
Dat ik ooit nog eens op zo’n kleine dertig kilometer vanaf mijn ouderlijk huis zou gaan wonen: dat had ik nooit verwacht. Aanvankelijk vond ik het ook niet heel leuk om terug te keren in mijn oude regio. Ik was als een blok gevallen voor ons huis met de behorende ruimte, maar dat ik ineens weer door bekende plaatsen reed en het dialect er maar al te goed herkende: daarvoor warmde ik niet direct op. Niet dat ik hier geen fijne jeugd heb beleefd, integendeel. Maar het voelde als een gepasseerd station.
Ik herkende in het openbare zwembad mensen die ik in geen dertig jaar had gezien. Ongemakkelijk, want ik hecht aan mijn privacy en houd van de anonimiteit van een stad of dorp waar niemand jou of je voorgeschiedenis kent. Toch voelde het ook bijzonder om in dat zwembad de baantjes te trekken die mijn moeder jarenlang heeft getrokken. Om in bossen te wandelen waar mijn ouders in de jaren vijftig van de vorige eeuw verliefd op elkaar werden. Soms noem ik trots hun naam, omdat mensen mij ook blijken te (her)kennen. En dan is het ineens heel fijn dat mensen weten wie je bent en letterlijk en figuurlijk weten waar je vandaan komt.
Nu en dan mis ik dat dorp op dat Utrechtse Heuvelrug, waar ik hiervoor een aantal jaren woonde. Maar als ik eventjes terug ben ik mijn oude en best chique regio, vind ik steeds vaker dat mensen daar een absurd kort lontje hebben. Dat ze veel te dicht op mijn bumper rijden in druk verkeer. Ik erger me aan de nuffige dame die een bolletje ‘limone’ bestelde bij het ijsloket, omdat ze naar eigen zeggen aan het einde van de zomervakantie even niet op het woord ‘citroen’ kon komen. Ik verbaas me over plannen voor de verre reizen die er vrijwel iedere vakantie gemaakt moeten worden en haal mijn schouders op over wintersportvakanties. Het voelt allemaal bijzonder ver van mijn bed.
Toen ik terug kwam uit Londen en van het station naar huis reed, stond er in de pikdonkere bossen ineens een wild zwijn in de berm. Ik zie ze wel vaker, maar na een aantal dagen in een felverlichte wereldstad boordevol mensen keek ik er opnieuw mijn ogen van uit. Toen ik het onverharde weggetje naar ons huis opdraaide, trof ik aan het einde daarvan ons boerderijtje en een uitzinnige hond. Ik keek uit over ons weiland, zag de honderden sterren oplichten in de donkere nacht en plotseling schoot mij een liedje van Daniel Lohues te binnen. “Hier kom ik weg / veur mien hiele leben / ben ’k met dizze horizon verweben”. Misschien is het zo dat iedereen ergens thuis hoort. In dat geval geloof ik dat ik mijn bestemming heb (terug)gevonden.
Deze column is eerder verschenen in Landidee (september 2023, nummer 8), een uitgave van Vipmedia.