Na een week uitwaaien op een geliefd Waddeneiland keerden we afgelopen winter op een late zondagavond terug op onze boerderij in het buitengebied. Een kleine lekkage had ervoor gezorgd dat de CV-ketel tijdens onze afwezigheid definitief was uitgegaan. Het resultaat? Een temperatuur van 8 graden in de woonkamer en ijskoude lakens op het bed. Zelfs de hond sliep die nacht onder een deken om gevoelens van onderkoeling te voorkomen.
De volgende dag brak er een miezerige maandag aan. De weg naar ons huis was modderig: stukgelopen door de koeien die er nog dagelijks van en naar hun weiland wandelden. De andere kant op, de weilanden in, was het niet veel beter. Het hoge gras was nat en alles oogde troosteloos. De boomgaard en het grasveld, die ik kort voor vertrek nog helemaal had schoon geharkt, lagen weer boordevol bladeren en ook op de bodem van de zwemvijver leek een complete treurwilg te zijn uitgeschud. In het gazon voor de woonkamer ontdekte ik zeven grote molshopen, waarop ik een hartgrondige vloek niet kon onderdrukken.
Wonen in een deels oude boerderij in het buitengebied betekent permanent werk aan de winkel. Als er vorst wordt voorspeld, moeten er per direct buitenkranen en leidingen op ongeïsoleerde zolders worden ingepakt. De regenton moet leeg en allerlei stenen bloempotten moeten zo snel mogelijk de schuur in. De boerderij heeft een chronisch vochtprobleem en als de wind uit het oosten komt, waait die gevoelsmatig dwars door de keuken heen. De vloerverwarming in een nieuwe aanbouw lijkt niet gecombineerd met die in het oude deel – of zijn de leidingen daar gewoon op een betonplaat gelegd en stoken we feitelijk voor de mollen?
Aan het einde van de herfst liggen de dakgoten vol bladeren met al snel lekkages tot gevolg, het rieten dak vraagt om zorg en onderhoud, er moeten muizen van de zolders worden gejaagd en we moeten zelf de gastank in de gaten houden om niet zonder gas en dus verwarming te komen zitten. Zeer regelmatig is er iets kapot of werkt niet naar behoren – en vaak komt alles tegelijk. Ook buiten blijft het soms een race tegen de klok. Een laatste keer grasmaaien voordat het te nat of te koud wordt en je de hele winter tegen een knollenveld aankijkt, bomen en struiken op het juiste moment snoeien, bollen de grond in voor een kleurig voorjaar en blad blijven harken om je gazon in tact te houden.
Op zo’n troosteloze maandag na een heerlijke week vakantie in een comfortabel en warm vakantiehuis aan een verharde weg, is dat soms reden om heel diep te zuchten. Om met weemoed terug te denken aan eerdere huizen. Woningen waar de verwarming altijd werkte en ruimtes goed geïsoleerd waren, waar je een rondje met de hond kon lopen zonder nat en smerig te worden, waar je niet direct uit je jas waaide zodra je je buiten vertoonde. Kortom: om je héél even af te vragen of het allemaal de moeite waard is.
Inmiddels weet ik dat deze gedachten horen bij grijze winterdagen op het platteland. Als de boomgaard weer in bloei staat, de heggen groen worden, de eerste tulpen boven de grond uit klimmen en de zwemvijver is opgewarmd, wil ik nergens anders zijn dan hier. Je kunt nu eenmaal niet álles hebben. En een houtkachel is ook gezellig.
Deze column is eerder verschenen in Landidee (april 2023, nummer 4), een uitgave van Vipmedia.