“Je zou trots op me zijn, Pa.” Dat zeg ik de laatste tijd nog weleens hardop. Wanneer ik bijvoorbeeld met mijn blote handen een kikker uit de zwemvijver schep of met slechts een stukje toiletpapier een spin buiten zet. Als je op het platteland gaat wonen, deel je je erf namelijk met heel veel andere bewoners. Of je dat nu leuk vindt of niet. We hebben steenuilen in de oude wilg, mollen en egels in de tuin en groene spechten, Vlaamse gaaien, een fazant, twee patrijzen en vele andere vogels rond het huis. Heel soms zien we in de verte een paar reeën staan en er hollen dagelijks hazen over het terrein.
Mijn vader zou dat fantastisch hebben gevonden. Hij werd geboren op een boerderij. En hoewel hij die op zeker moment verliet om te gaan studeren en zijn dagelijks leven zich na zijn jeugd niet langer op het platteland afspeelde, is er altijd boerenbloed door zijn aderen blijven stromen. Dat bleek uit kleine dingen: een grote volkstuin om zelf aardappelen, groente en wat bloemen voor mijn moeder te verbouwen, geitjes in een achtertuin waar dat eigenlijk niet echt gewenst was en tot op hoge leeftijd kippetjes en verse eieren. Pas toen ik met hem aan een levensboek werkte, besefte ik in welke mate mijn vader altijd een boerenzoon gebleven is. Hij had het geweldig gevonden om te zien waar ik tegenwoordig woon en werk.
Na een natte winter zaten hier talloze gaatjes in de bodem van het weiland: holletjes van woelmuizen. De hond stak soms enthousiast snuivend zijn snuit in een van de gaatjes, waardoor er op een dag uit een ander gaatje dichtbij ineens een muisje zomaar over mijn schoenen heen rende. Een aantal jaren geleden zou ik denk ik de dagen erna geen stap meer in dat weiland hebben gezet. En toegegeven: van de eerste kikker die sierlijk voor mij langs zwom in onze zwemvijver gilde ik heel even als een zestienjarig meisje. Maar inmiddels heb ik vrijwel alle dieren op het erf omarmd. Ze horen bij een leven in het buitengebied.
En dan te bedenken dat ik vroeger dus steevast om mijn vader riep wanneer er een spin in de hoek van mijn slaapkamer zat. Voor geen goud zou ik die zelf pakken en ik deed al helemaal het licht niet uit voordat ik zeker wist dat ‘ie weg was. “Had je hem?”, vroeg ik steevast. Want met echt enge spinnen ging ik natuurlijk de kamer uit voordat mijn vader aan de slag ging. “Zeker”, zei hij dan. Aanvankelijk geloofde ik dat altijd. Maar toen ik groter werd, kon ik aan zijn neus wel zien als het niet gelukt was. En zie dan maar eens in slaap te komen.
Helaas kan ik mijn vader er niet meer bij roepen wanneer ik ergens ongedierte ontdek: hij overleed op een stormachtige januaridag in 2018. Maar het mooie is: ik noem vrijwel niets nog ‘ongedierte’. Er is een besef ontstaan dat alle dieren meetellen in de ‘circle of life’ en dat ze vrijwel allemaal hun functie hebben, zeker hier in het buitengebied. Maar ik hoorde laatst wel van mensen met een ringslang in hun zwemvijver. Dat gaat echt te ver! Toch? Papa?!
Deze column is eerder verschenen in Landidee (juni 2023, nummer 6), een uitgave van Vipmedia.