De ambassadeur van Stichting Landschapsbeheer Gelderland vertrok geen spier toen hij voor het eerst onze tuin binnen wandelde. We verheugden ons erop om hem rond te leiden, want natuurlijk zijn we trots op wat we op ons erf hebben bereikt en aangelegd. De lissen langs de zwemvijver wuifden in vrolijk geel vanuit het plantenfilter langs het bad. De kronkelige graspaden door de bloeiende borders waren met aandacht gemaaid. In de boomgaard stond tegen een oude kersenboom een houten ladder, die we ooit in een ingestort kippenhok op het erf hadden gevonden. En op diverse hoeken van de terrassen stonden allerlei soorten planten in potten het woonhuis op te fleuren.
Maar de ambassadeur had er geen oog voor en zeker geen complimentjes voor over. Peinzend wandelde hij door de tuin, links en rechts over de beukenhagen spiedend. Pas toen we achterin de tuin kwamen en daar een grote houtwal van beukentakken en ander snoeiafval in beeld verscheen, raakte hij enthousiast. Aha! Dat was een perfecte schuilplek voor insecten, vogels en andere kleine diertjes. Ook varens en mossen groeien hier graag en op de brandnetels die rondom de takkenril welig tieren, reageerde hij helemaal opgetogen. Brandnetels zorgen immers voor de voeding van onder meer vlinders en bijen.
De ambassadeur had er geen oog voor en zeker geen complimentjes voor over
Daarna betrad de ambassadeur het aan onze tuin grenzende weiland. Een oppervlakte van zo’n vierduizend vierkante meter, waar het gras lekker mag groeien en slechts tweemaal per jaar wordt gemaaid door Buur Boer. In het vroege voorjaar ziet het hier geel van de boterbloemen en paardenbloemen, die worden opgevolgd door fluitenkruid en pinksterbloemen. In de loop van mei staan de grassprieten prachtig wuivend tot aan je middel. Hazen spelen er verstoppertje (of juist volwassen spelletjes), vogels vinden er beschutting en bij het vallen van de avond trekt een egel er dapper dwars doorheen.
Ook dit weiland kon op de goedkeuring van de ambassadeur rekenen. We begrepen inmiddels wel waarom. Ambassadeurs van het buitengebied willen het liefst dat je de boel de boel laat. Dat je zorgt voor streekgebonden planten, bomen en struiken, die bijdragen aan het in stand houden van de lokale bevolking: vogels, vlinders, bijen en andere insecten. Dat je je gras zo min mogelijk maait en op veel plekken op je erf zorgt voor beschutting. Onze door bramenstruiken omringde composthoop, met aan de ene kant een hoop bemost puin in de vorm van oude, gebroken tegels en bakstenen en aan de andere kant een stapel vermolmd hout dat we die winter niet in onze houtkachel hadden kunnen gebruiken, was voor de ambassadeur dan ook het hoogtepunt van de toer door onze tuin.
In de dagen erna had ik gemengde gevoelens over die tuin waar ik zo trots op ben en zo graag in werk. Hebben we er teveel planten in gezet die hier eigenlijk niet thuishoren? Maaien we het gras te kort? Grijpen we teveel in door te snoeien, aan te planten en te zaaien? Dan zag ik de Verbena boordevol vlinders in onze borders, de vele bijen en hommels die rond de Zonnehoedjes zoemden en de fazant die regelmatig door onze tuin snelt. Ik denk dat het naast elkaar kan bestaan: een plekje voor ons én een plekje voor alle dieren en het bevorderen van biodiversiteit. Zeker – of misschien wel juist – op een groot erf in het buitengebied.
Deze column is eerder verschenen in Landidee (maart 2024, nummer 3), een uitgave van Vipmedia.