Ik vind het misschien wel een van de vervelendste tuinklussen van het najaar: tulpenbollen planten. In een grote tuin maken twee zakjes tulpenbollen het verschil niet in de lente, dus ik plant er op ons boerenerf ieder najaar minimaal driehonderd. Het bestellen van de bollen bij mijn favoriete bollenkwekers vind ik nog wel een leuke taak. Nadenken over een combinatie van kleuren, hoogtes en bloeitijden en over waar ik in de tuin mijn Keukenhof-achtige ambities zal waarmaken. Ik kies sowieso voor een zee van witte tulpen voor het oude boerderijtje, roze en paarse tulpen vlakbij de seringenboom die ongeveer tegelijk met de bollen in bloei zal staan en een explosie van kleuren en fraai gevormde blaadjes in de border voor mijn kantoor. Begin oktober heb ik dan zo’n beetje alle gewenste bollen in huis. En vanaf dat moment is het planten ervan dé taak op mijn dagelijkse to-do-lijst die iedere keer weer een dagje of een weekend doorschuift.
De tuin in het najaar trekt me namelijk niet meer zo erg. Maandenlang heb ik me er dan druk gemaakt. Al in het vroege voorjaar begon het op de eerste mooie lentedagen en zo was er het hele zomerseizoen door altijd wel iets te doen. Bloeiende planten begeleiden, uitgebloeide bloemen weghalen, snoeien, lege plekken in de borders opnieuw aanplanten, houtsnipperpaden bijhouden, water geven, slakken weghalen, al teveel uitbundigheid beteugelen en natuurlijk onkruid wieden. Ik doe het met veel plezier. Maar op zeker moment is het tuinseizoen gevoelsmatig voorbij. De kleuren veranderen, de aarde wordt vochtig en kouder, er sterft van alles af. Van achter het raam kijk ik naar de prachtige herfstkleuren, het gras wordt nog een laatste keer gemaaid en dan is er ook eens tijd voor andere bezigheden.
Ik probeer mijn hoofd uit te schakelen en mijn verstand op nul te zetten.
Alleen moeten dan die honderden tulpenbollen dus nog de grond in. Wekenlang negeer ik wat ik heb aangeschaft. Tot het er op een herfstige dag toch een keer van moet komen. Handschoenen aan, schepje mee, een plan-de-campagne onder mijn arm voor alle bedachte combinaties. In een grote bak meng ik de bollen van mijn keuze om ze vervolgens uit te strooien op de plek waar ik ze graag hebben wil. Daar waar ze vallen, maak ik een gaatje. Maar zo in de loop van november staan de borders nog best vol planten en siergrassen, dus het is vaak goed zoeken om alle bollen terug te vinden en hun zelfgekozen plekje te geven. Ik probeer mijn hoofd uit te schakelen en mijn verstand op nul te zetten. Maar er is één zinnetje dat steeds weer terugkeert in mijn hoofd: volgend jaar doe ik dit niet weer!
Beter zou ik alleen voor narcissen, sneeuwklokjes en blauwe druifjes gaan. Die heb ik ook: ze blijven staan en vermeerderen zich zelfs. Maar om de een of andere reden moeten er tulpen bij. Want oh, de vreugde in het voorjaar! Tegen het eind van februari zie ik de eerste groene steeltjes boven de grond piepen. En vanaf dat moment kan ik ze wel de grond uit kijken. Wanneer er nog vrijwel niets gebeurt in de tuin, staan er bij ons al honderden tulpen kleurig in bloei. Uiteraard niet in de vormen en strakke schema’s die ik vooraf had uitgedacht. Maar hé, ze staan er wel. Omdat ik laat in de herfst toch weer op kletsnatte knieën in de tuin zat. En dat blijkt ieder voorjaar letterlijk en figuurlijk de moeite waard.
Deze column is eerder verschenen in Landidee (februari 2025, nummer 2), een uitgave van Vipmedia.